Overslaan en naar de inhoud gaan
x
Huurfiscaliteit

Baksteen blijft in Belgische maag, ruiten heilig huisje gespaard

Op 12 november werd België voor een tweede maal veroordeeld door het Europees Hof van Justitie wegens de ongelijke fiscale behandeling van huurinkomsten van binnenlands en buitenlands vastgoed. Gezien er een andere belastinggrondslag wordt gehanteerd, is er volgens het Europees Hof sprake van een schending van het vrij verkeer van kapitaal. Belgen die een appartement aan de Spaanse Costa Blanca verhuren, worden immers belast op basis van hun werkelijke huurinkomsten, terwijl landgenoten die een gelijkaardig appartement verhuren aan de Belgische kust slechts belast worden op een fictief kadastraal inkomen (hierna ‘KI’) gebaseerd op de huurwaarden van 1975.

Twee oplossingen

Gelet op de stevige boete en dwangsommen die aan de veroordeling werden gekoppeld, lag de bal vervolgens in het kamp van de nieuwbakken Minister van Financiën. Kortweg kunnen er twee wegen worden bewandeld om de bestaande ongelijkheid weg te werken. Enerzijds kan men ervoor opteren om ook de verhuur van binnenlands vastgoed te belasten op grond van de werkelijke huurinkomsten. Anderzijds zou ook het belasten van buitenlandse huurinkomsten op basis van een fictief (kadastraal) inkomen soelaas kunnen bieden.

De eerste optie zou evenwel, behoudens compenserende fiscale maatregelen, leiden tot een aanzienlijke belastingverhoging. Het KI – hoewel jaarlijks geïndexeerd - ligt immers beduidend lager dan de reële huurinkomsten van een onroerend goed. Het Rekenhof uitte hierover reeds kritiek in 2006 en 2013. Het opperde terecht dat de jaarlijkse indexatie en de herschatting van het KI bij ingrijpende wijzigingen van een onroerend goed geen garantie bieden dat het KI ook daadwerkelijk overeenstemt met het gemiddeld netto-inkomen van één jaar. Het resultaat van deze discrepantie is een fiscale regeling die de voeling met de economische realiteit bijster is.

Bovendien dient ook vanuit een zuiver juridisch oogpunt te worden opgemerkt dat de huidige regeling wringt met de hoeksteen waarop het fiscaal recht is gebouwd, namelijk het legaliteitsbeginsel. De belastinggrondslag is immers een essentieel bestanddeel van een belasting waarvan de Grondwet vereist dat het door de wetgevende macht wordt geregeld. In het Wetboek van de inkomstenbelastingen wordt dit echter integraal overgelaten aan de administratie waardoor de grondslag in de praktijk wordt vastgesteld door de uitvoerende macht.

Aanpassing buitenlands vastgoed

Recent liet minister Van Peteghem in het federaal parlement verstaan dat er geen belasting op werkelijke huurinkomsten van binnenlandse onroerende goederen zal worden ingevoerd. Vervolgens bleek uit een in de pers gelekt wetsontwerp dat aan de veroordeling van het Hof van Justitie zal worden geremedieerd door middel van een aanpassing van de belastinggrondslag voor huurinkomsten van buitenlands vastgoed. Daarbij zal het principe van het binnenlandse fictieve kadastraal inkomen worden getransponeerd naar de belasting op inkomen van buitenlands vastgoed. Concreet zullen Belgische verhuurders een vragenlijst toegestuurd krijgen waarbij ze door middel van een verklaring op erewoord informatie moeten verschaffen over de voornaamste kenmerken van hun buitenlandse onroerende goederen.

Door te kiezen voor deze tweede optie lijkt de minister voor de weg van de minste weerstand te kiezen. Het valt dan ook te betreuren dat men geen gebruik maakt van deze Europese wake-up call om de bestaande Belgische huurfiscaliteit grondig te herbekijken. Hoewel een ‘platte’ belastingverhoging uiteraard niet wenselijk is, mag men de juridische en economische tekortkomingen van het huidige systeem niet zomaar negeren.

Deze tekortkomingen kunnen evenwel in beide scenario’s worden aangepakt. Een doordachte belasting op werkelijke huurinkomsten hoeft niet louter een onderdeel te zijn van de weg richting een eerlijkere fiscaliteit. Tegelijk kan het ook dienen als instrument ter verwezenlijking van andere objectieven, zoals bijvoorbeeld het stimuleren van de renovatie van oudere gebouwen door middel van een werkelijke kostenaftrek. Ook in het Belgisch energiebeleid zou dit een rol kunnen spelen, bijvoorbeeld door het toelaten van een kostenaftrek van meer dan honderd procent voor uitgaven die de EPC-waarde van een woning doen dalen.

Hervorming nodig

Zelfs indien men de belasting op basis van het KI wenst te behouden, dringt een grondige hervorming zich op om de bestaande tekortkomingen te elimineren. Men zou er immers voor kunnen opteren om het KI te (her)definiëren aan de hand van een aantal objectieve parameters die in verhouding staan met de economische realiteit anno 2020. Alleen op die manier kan het KI volwaardig dienen als belastinggrondslag voor huurinkomsten van zowel binnenlands als buitenlands vastgoed. De wettelijke verankering van deze parameters zou daarbij ook tegemoet komen aan de huidige issues met het fiscaal legaliteitsbeginsel.

In het huidige wetsontwerp zal het buitenlands KI echter op dezelfde wijze worden berekend als de manier waarop dit vandaag gebeurt voor het KI van Belgisch vastgoed (ook al is dit nog steeds anno 1975). Bijgevolg wordt niet enkel nagelaten om de economische en juridische problemen van het huidige systeem voor de belasting op huurinkomsten van binnenlands vastgoed aan te pakken, maar worden deze tekortkomingen daarenboven ook nog eens overgeplant naar een regeling die daar op heden van gespaard bleef. Bovendien geeft het wetsontwerp aanleiding tot een meer dan aanzienlijke verhoging van de werklast van de fiscale administratie gezien circa 150.000 vragenlijsten zullen moeten worden verstuurd en vervolgens verwerkt. Tot slot dienen er ook vraagtekens te worden geplaatst bij de fraudegevoeligheid van de nieuwe regeling. Een verklaring op erewoord zonder effectieve controles (d.i. wat er op heden gecommuniceerd werd) lijkt potentiële fraudeurs immers weinig angst in te zullen boezemen.

Eenvoudig gesteld leek de veroordeling door het Hof van Justitie een bedreiging te vormen voor een jarenlang heilig huisje in de Belgische fiscaliteit, namelijk de belasting van huurinkomsten op basis van een fictief kadastraal inkomen in plaats van een belasting op grond van de werkelijke huurinkomsten. Het lijkt er evenwel op dat de minister besluit om de baksteen in de Belgische maag te behouden in plaats van hem door de ruiten van dit heilig huisje te keilen en er vervolgens een nieuwe fiscale weg mee te plaveien.

Meer info: ey.com

Auteur:
Lennert De Vlieger en Sophie Blieck (EY Tax Consultants BV)